Paardrijden en mennen in het verkeer.

Verkeersregels zijn opgetekend in de Wegenverkeerswet (WVW1994) en uitgewerkt in vijf regelementen. In het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV1990) zijn de verkeersregels uitgewerkt. Als ruiter, menner, of met een paard aan de hand heb je voornamelijk met de laatste te maken.

Wegen: alle voor het openbaar verkeer opstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden, bermen en zijkanten.

 

Kapstokartikel:

Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Iemand die in zijn tuin vuil verbrandt en met de rook weggebruikers ernstig hindert, kan aansprakelijk worden gesteld voor schade die hieruit voortvloeit.

Bestuurders:

Alle weggebruikers behalve voetgangers 

Ook iemand met een fiets of brommer aan de hand is op dat moment een voetganger. Met een paard aan de hand blijf je echter bestuurder en daarom hoor je op de rijbaan.

Weggebruikers:

Weggebruikers zijn voetgangers, fietsers, bromfietsers, bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, motorvoertuig of tram, ruiters, geleiders van rij- of trekdieren of vee en bestuurders van een bespannen of onbespannen wagen.

Fietsstrook:

Door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.

Een strook met onderbroken strepen, zonder fietssymbool, is een fietssuggestiestrook die verder niets betekent. Deze is bedoeld als snelheidsremmer.

Een fietsstrook die met een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden is, is alleen bestemd voor (snor)fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.

Geen enkele bestuurder mag zijn voertuig op de fietsstrook laten stilstaan of op de rijbaan erlangs, dus ook de ruiter of menner niet.

Een fietsstrook met onderbroken streep en fietssymbool mag gebruikt worden door andere weggebruikers, zolang zij fietsers niet hinderen. 

Een fietssuggestiestrook, zonder fietssymbolen en doorgetrokken markering, maar met onderbroken strepen,  is vooral bedoeld als snelheidsremmer. Hier mag je wel rijden/mennen/lopen met je paard.

Verdrijvingsvlak:

Een gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht. Hierop mag je nooit rijden.

Bijzondere signalen voorrangsvoertuigen:

Politie – brandweer – ambulance en andere hulpverleningsdiensten voeren blauwe zwaailichten en een  tweetonige sirene. Deze mogen alleen gebruikt worden als zij een dringende taak hebben. Zij hebben dan voorrang op iedereen.

Probeer je paard veilig ergens heen te krijgen. De goed opgeleide bestuurders zullen indien mogelijk rekening met je houden en de sirene uitzetten, maar neem geen risico.

Plaats op de weg:

Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.

Voetgangers:

Lopen op het trottoir of voetpad, is dat er niet dan op het fietspad, of anders aan de uiterste zijkant van de weg of in de berm.

Ruiters en geleiders van een paard:

Op het ruiterpad, in de berm of uiterst rechts op de rijbaan. De berm is uitsluitend bestemd voor voetgangers of ruiters.

Je mag als ruiters niet naast elkaar rijden op de rijbaan, tenzij je dit uit veiligheidsoogpunt doet. Denk bijvoorbeeld aan een jong of angstig paard, waar je met een ervaren, rustiger paard naast rijdt om te voorkomen dat hij midden op de weg loopt/springt. Zorg dan wel dat je de doorstroming van het verkeer niet hindert.

Ruiters, menners maar ook begeleiders van een paard mogen niet op de stoep of fietspad. Je hoort dus op de rijbaan of in de berm. Is er een fietspad, dan kan het veiliger zijn om daar te rijden/lopen, zeker buiten de bebouwde kom. Een paard meevoeren als je op een brommer, snorfiets of vergelijkbaar vervoermiddel is uiteraard verboden.

Menners:

Een menner moet altijd op de rijbaan. Buiten de bebouwde kom kan het veiliger zijn naar het fietspad uit te wijken. Laat dan wel fietsers en andere voertuigen voorgaan.

Voorrangsregels:

De hoofdregel: op kruispunten van wegen van gelijke orde verlenen bestuurders voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders: rechts gaat voor.

Ben je te paard of met een aanspanning, en heb je voorrang, let dan goed op het verkeer van links. Vaak realiseren andere weggebruikers zich niet dat jij gewoon voorrang hebt als je met een paard bent.

 

Voorrang is echter ook vaak geregeld via borden, haaientanden, verkeerslichten.

Zo geeft bord B1 aan dat je op een voorrangsweg bent, en dus voorrang hebt.

Bord B2 geeft het einde van die voorrangssituatie aan.

Bord B6 en B7 geven aan dat je juist voorrang moet verlenen aan bestuurders van de kruisende weg.

 

De borden B3, B4 en B5 geven aan dat je op dat betreffende kruispunt voorrang hebt.

Als je op een onverharde weg rijdt (bospad of zandweg), heb je nooit voorrang. Je moet verkeer (dus geen voetgangers) op de verharde weg altijd voorrang verlenen.

Is het een kruising van 2 onverharde wegen, dan geldt weer de hoofdregel: rechts gaat voor.

 

Afslaan

Als je af wilt slaan moet je met het volgende rekening houden:

  • Je plaats op de weg
  • Verkeersborden die voorrang en rijrichting aangeven
  • Tekens op de weg
  • De voorrangsregels kennen
  • Voorsorteren
  • Richting aangeven
  • Voetgangers
  • Uitzonderingen

Voorsorteren

Als je wilt afslaan mag je voorsorteren

Voor je afslaat of voorsorteert moet je eerst kijken of dat mogelijk is, en dan richting aangeven.

Voor laten gaan

Bestuurders die afslaan moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt, of wat zich op dezelfde weg links of rechts naast of vlak achter hen bevindt, voor laten gaan.

Bestuurders die naar links afslaan moeten tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt naar rechts afslaan, voor laten gaan.

Voor je afslaat:

  • Kijken of er geen verkeer vlak naast of achter je rijdt
  • Duidelijk richting aangeven
  • Eventueel voorsorteren
  • Voor je de bocht neemt nog een keer achterom kijken

Richting aangeven

Alleen bij het afslaan naar links of rechts ben je verplicht richting aan te geven. Maar ook als je een inrit in wilt rijden, of een stilstaande auto wilt inhalen, is het verstandig richting aan te geven.

Ruiters doen dat met de linker- of rechterarm, menners doen dat door de zweep naar links boven hun hoofd te houden, naar rechts steken zij ook de arm uit.

Zorg dat je tijdig je juiste rijbaan kiest!

Voorsorteren in zgn. voorsorteer- of pijlvakken is alleen voor bestuurders van motorvoertuigen verplicht, dus niet voor jou als ruiter of menner.

Jij bent vrij in de keuze, maar als je paard gewend is in het verkeer is het vaak wel verstandig om het voorsorteer vak te gebruiken.

Eenrichtingsverkeer:

Een eenrichtingsweg is te herkennen aan het blauwe vierkante bord met een witte pijl.

Soms is er een onderbord bij, fietsers en brommers mogen dan de weg vanuit beide richtingen inrijden.

Voor laten gaan:

Als je links of rechtsaf wilt slaan, moet je rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg voor laten gaan. In dit geval geldt dat ook voor voetgangers.

Dit kan ook voorkomen bij verkeerslichten, let daar dus goed op.

De tram vormt hierop een uitzondering, die heeft voorrang.

We hadden al gezien dat bij linksaf slaan de tegenligger die rechtsaf dezelfde straat in wil, voor moet gaan. (korte bocht voor lange bocht)

Doorgetrokken asstreep: dan mag je nooit linksaf slaan.

Lichten aan!

Je moet licht hebben op je fiets, je auto, je wagen of als ruiter overdag als het zicht ernstig wordt belemmerd (minder dan 200 meter) en in de periode tussen zonsondergang en zonsopgang.

Bij slechte weersomstandigheden overdag, zoals regen, hagel, mist of sneeuw maar ook bij ernstige rookoverlast, laagstaande zon of in een dicht bos of tunnel is het verplicht je licht aan te doen als je op de openbare weg rijdt.

Als ruiter moet je, net als bij een fiets, een lamp dragen die voor wit, en achter rood licht straalt. Daarnaast maakt het gebruik van reflecterende beenbeschermers, hesje, deken je nog beter zichtbaar.

Voor menners geldt het volgende:

Twee witte lichten aan de voorzijde

Twee rode achterlichten bij een wagen breder dan 1.50 m.

Tenminste een rood achterlicht bij een wagen smaller dan 1.50 m.

De lichten moeten goed werken, niet verblinden, goed aan het rijtuig bevestigd zijn en van gelijke grootte, kleur en nagenoeg gelijke sterkte zijn.

Lichten of reflectoren met dezelfde functie moeten op gelijke hoogte symmetrisch links en rechts midden van het voertuig bevestigd zijn.

Aan de voorzijde moeten de lichten  op een afstand van niet meer dan 0.40 m. binnenwaarts van de uiterste linker- en rechterzijde van de wagen zijn aangebracht.

Ditzelfde geldt voor de achterlichten waarbij de hoogte dan niet meer dan 1.25 m. boven het wegdek mag zijn.

Reflectoren:

De wagen moet aan de achterzijde altijd voorzien zijn van:

  • Twee niet driehoekige retroreflectoren (rond of rechthoekig) op een wagen breder dan 1.50 m.
  • niet meer dan 0.40 m. binnenwaarts van de uiterste linker- en rechterzijde van de wagen
  • Een niet-driehoekige rode retroreflector als de wagen maximaal 1.50 breed is aan de uiterste linkerzijde
  • Een rode retroreflector afgeknotte driehoek met goedkeuringsmerk in het midden of links van het midden, duidelijk zichtbaar
  • Altijd minimaal 0.35 m en maximaal 0.90 m boven het wegdek

Nog even dit:

Een stilstaande wagen bij ernstig belemmerd zicht of bij nacht die buiten de bebouwde kom op de rijbaan staat moet altijd voor- en achterlicht aan hebben.

 

Woonerf:

Een woonerf wordt aangeduid door bord G5

De maximum snelheid op een woonerf is stapvoets en daarmee wordt bedoeld maximaal 15 km/uur. Je mag in principe dus rustig draven, maar het is verstandiger te blijven stappen. Er spelen vaak kinderen.

Verkeer van rechts heeft hier altijd voorrang.

Het in- en uitrijden van een woonerf is een bijzondere handeling waarbij je al het andere verkeer, dus ook voetgangers, voor moet laten gaan.

 

Bijzondere manoeuvres of handelingen:

  • Wegrijden vanaf parkeerplaats
  • Achteruitrijden
  • Vanaf uitrit de weg oprijden
  • Vanaf de weg een inrit oprijden
  • Keren op de weg
  • Invoeg- of uitrijstrook oprijden
  • Van rijstrook wisselen

Bij al deze handelingen moet je al het overige verkeer – dus ook voetgangers – voor laten gaan.

 

Richting aangeven:

Bij het keren op de weg hoef je geen richting aan te geven. Dat mag immers alleen als er niemand voor of achter je is die je kunt hinderen.

Bij alle andere verplaatsingen op de weg moet je natuurlijk wel richting aangeven.

Geef altijd en zo duidelijk mogelijk richting aan, het is veiliger om aan te geven wat je van plan bent zodat de andere weggebruikers hier rekening mee kunnen houden.

Rotondes:

Bij rotondes is de voorrang geregeld. Maar het gebruik van de rijbanen is afwijkend: je hoeft niet uiterst rechts te blijven rijden, maar neemt een rijbaan naar keuze.

Dat geldt echter niet voor ruiters en menners: dan moet je rechts blijven rijden, tenzij je dan op een baan komt die je verplicht de eerste afslag te nemen, en jij rechtdoor of driekwart rond moet. Wel lastig dus!

Bij het verlaten van de rotonde moet je uiteraard richting aangeven.

Let op fietsers en voetgangers die de rotonde willen oversteken, zij gaan voor!

Als het fietspad een eind buiten de rotonde ligt, hoort het niet meer bij de rotonde, en hoef je dus geen voorrang te verlenen.

Zebrapad:

Voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig die op een zebrapad (VOP) willen oversteken, moet je altijd voor laten gaan.

Als er een verkeerlicht bij het zebrapad is, en het licht staat op rood, dan moeten de voetgangers natuurlijk wachten.

 

Voetgangers met een beperking:

Blinden en voetgangers die zich moeilijk voortbewegen, moet je altijd voor laten gaan. Ook als ze oversteken op een willekeurige plek.

Bushalte:

Als een bus weg wil rijden bij een bushalte binnen de bebouwde kom, en dit aangeeft met zijn richtingaanwijzer, moet je de bus altijd voor laten gaan.

Buiten de bebouwde kom geldt dit niet.

 

Verkeerstekens

We kennen de volgende verkeerstekens:

  • Tekens op borden
  • Tekens op het wegdek
  • Verkeerslichten

Verkeerstekens gaan boven verkeersregels

Als het verkeerslicht (een verkeersteken) bijvoorbeeld groen is, maar er staat een stopbord, dan mag je toch doorrijden.

Binnen de bebouwde kom mag je 50 km/uur, tenzij er door borden aangegeven wordt dat er een andere maximum snelheid geldt.

Verkeersborden gelden normaliter voor de hele breedte van de weg, maar kunnen ook voor een deel van de weg gelden, bijvoorbeeld per rijstrook, of alleen gelden voor de kant van de weg waar ze staan.

Verkeersborden kunnen inhouden:

  • Een verbod (je mag niet…)
  • Een gebod (je moet….)
  • Aanduiding

Een verbodsbord is rond met een rode rand. In het witte middenvlak wordt vaak aangegeven voor wie het bord geldt.

Een gebodsbord is rond en blauw van kleur.

Een waarschuwingsbord is een driehoekig bord met de punt omhoog, rode rand en wit middenvlak waar vaak het gevaar staat aangegeven.

Voorrangsborden met zeer afwijkende vormen en kleuren

Informatieborden: rechthoekig of vierkant, meestal blauw van kleur.

 

Geslotenverklaring:

Bord C9: geslotenverklaring voor ruiters, vee, wagens of motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/uur en brommobielen, (brom)fietsers en gehandicaptenvoertuigen (linkerbord)

Bord C15: gesloten voor (brom)fietsen en gehandicaptenvoertuigen. Hier mag je als ruiter/menner dus wel inrijden (rechterbord)

Het bord C9 met uitzondering voor tractors: hier mag je als ruiter of menner niet inrijden.

 

Aanwijzingen

Naast regels en tekens zijn er ook aanwijzingen, gegeven door bevoegde en herkenbare personen, die je moet opvolgen. Deze aanwijzingen gaan voor verkeerstekens en verkeersregels!

  • Mondeling
  • Gebaar
  • Rode lamp
  • Tekst op politieauto
  • Rode vlag

Op kruispunten zijn het vooral verkeersregelaars van de politie: doorrijden al is het stoplicht rood, of stoppen al is het licht groen

Verkeersbrigadiers – vaak ook kinderen – met een stopbordje.

 

Verkeerslichten

Groen betekent doorrijden of lopen

Rood betekent stoppen

Oranje – stoppen indien mogelijk – let op achteropkomend verkeer

Bij een voetgangersoversteekplaats betekent rood licht: niet meer beginnen met oversteken en reeds overstekende voetgangers moeten zo snel mogelijk de VOP vrijmaken. 

Overwegen en bruggen:

Ook hier kom je knipperlichten tegen.

Een wit licht betekent: er is geen trein in aantocht

Een rood licht betekent: STOP 

Blokkeer een overweg of brug nooit! Ben ook alert op een mogelijke schrikreactie van je paard als er plots een bel gaat rinkelen. Dat gebeurt voor het knipperlicht op rood springt, dus altijd onverwachts.

Rijd pas op als het knipperlicht weer wit is.

Onbeveiligde spoorwegovergangen zijn vaak in het buitengebied. Deze herken je aan het bord J11

Kijk maar luister hier ook goed of je een trein ziet of hoort!

Ben bij het oversteken van een spoorwegovergang bedacht op mogelijke reststroom, die je paard via de spoorrails kan krijgen. Hij kan hiervan behoorlijk schrikken.