Het maken van een rit

 

Veilig werken met paarden vereist vakkennis, vaardigheid en oplettendheid. Alleen dan is het werken met paarden veilig en geeft het de voldoening die je verwacht.

Het is belangrijk altijd via hetzelfde patroon te werken zodat geen belangrijk onderdeel overgeslagen wordt.

Het tuig wordt klaargelegd in de volgorde van optuigen bij de optuigplaats. Op stal optuigen geeft risico dat een onderdeel van het tuig ergens aan blijft haken. Het paard kan ook minder zien door de oogkleppen.

Het rijtuig wordt in de rijrichting klaargezet. Na het bevestigen van het lamoen moet je zorgen dat de splitpennen in de lamoenbevestiging en op de andere onderdelen van het rijtuig zijn bevestigd. De zweep wordt in de zweepkoker gezet en handschoenen, hoofddeksel en eventueel kleed op de bok gelegd.

Volg de juiste volgorde van optuigen en aanspannen

  • Zorg dat er iemand voor je paard staat tijdens het inspannen

Als je een (langere) rit gaat maken, is het verstandig mee te nemen:

  • Een scherp mes
  • Een wielsleutel (authentiek rijtuig)
  • Een tang
  • Een halster en halstertouw
  • Een stevig stuk touw
  • Opgerolde strotouwtjes
  • Een hoevenkrabber
  • Een gaatjestang
  • Je mobiele telefoon
  • Een EHBO trommel voor jou en je paard
  • Een vliegen- of zweetdeken (afhankelijk van het seizoen)

Het mennen:

Controleer of het paard correct is ingespannen en rustig is.

Neem de leidsels in de linkerhand, doe het pinkriempje aan de linker pink maak contact met de mond van het paard door de leidsels door de hand te laten glijden tot je naast het rijtuig staat. Je kijkt dus naar het paard.

Leg het leidseluiteinde over je linkerarm, pak de bok met je rechterhand vast en stijg snel op met je linkervoet.

Ga direct zitten, sla het leidseluiteinde terug en laat het aan de linkerzijde afhangen. Neem de zweep in je rechterhand.

Dan kunnen eventuele passagiers instappen.

Laat het paard nog even rustig staan en wachten tot jij het commando geeft om voorwaarts te gaan. Rijd dan in stap weg.

Let erop dat je paard rustig wegstapt, en niet wegstormt. Je moet zoveel nagegeven met de hand, dat het paard niet in de mond gehinderd wordt en zijn hals kan gebruiken. Je moet de leidsels echter niet helemaal loslaten, er moet licht contact blijven.

Controleer vanaf de bok tijdens het wegrijden nogmaals of het tuig etc. goed zit.

 

 

 

Tempo en conditie:

Rij vooral met een rustig en gelijkmatig tempo. Wissel stap en draf regelmatig af. Een getraind paard kan met 10 minuten stap en 15 minuten draf een lange rit maken. Een indicatie van het basistempo van een paard:

Stap:  100 meter per minuut, dus 6 km/uur

Draf:  200 meter per minuut, dus 12 km/uur

Galop: 350 meter per minuut, dus 21 km/uur

Als je paard wijd met de achterbenen gaat lopen, moeilijk loopt en erg gaat zweten heeft hij waarschijnlijk maandagziekte. Stop onmiddellijk en bel de dierenarts.

Vuistregel voor te trekken gewicht (rijtuig + inzittenden):

3 x het lichaamsgewicht op een egale verharde weg

2 x het lichaamsgewicht op een niet-egale klinkerweg of onverharde weg

1 x het lichaamsgewicht in heuvelachtig terrein of los zand

Onderweg:

Jonge en onervaren paarden kunnen bang zijn van tunnels, viaducten, bruggen en spoorwegovergangen. Ze zullen vaak graag in het midden van de weg gaan lopen, om zoveel mogelijk afstand te hebben van de spannende kant. Let dus op dat er geen verkeer vlak achter je zit.

Als je paard echt heel bang is, laat de groom hem dan aan de hand meenemen.

Bij een spoorwegovergang gaat er eerst een bel, dan de lichten. Laat je daar niet door verrassen.

Bruggen, witte wegmarkeringen (ook erg spannend) en putdeksels kunnen bij nat weer erg glad worden, net als klinkerwegen. Ga dan in stap en neem geen risico.

 Je jonge paard kan veel steun hebben aan een andere, ervaren aanspanning.

Let er wel op dat, als je in een groep rijdt, en je moet een weg oversteken, je dit zoveel mogelijk tegelijk doet. Laat je groom ook paraat staan voor het geval dat jij niet mee kunt oversteken, en je paard daar moeite mee heeft.

Met je aanspanning in het terrein rijden is natuurlijk totaal verschillend dan het rijden op een verharde weg. Jij en je paard moet op bospaden letten op kuilen, boomstronken en mul zand. Ook (konijnen)holen op een pad door de hei zijn levensgevaarlijk voor je paard, let daar dus op.

Overneem je paard nooit. Wissel stap en draf af, zodat hij niet onnodig vermoeid wordt. Hou rekening met de bodem (zand, verharde weg) en het soort wielen van je wagen. Luchtbanden geven meer weerstand.

Merk je dat je paard onregelmatig of kreupel gaat lopen, controleer dan meteen of er iets in de voet zit, of dat er iets anders aan de hand is. Zit er een steentje in de straalgroeve, dan is het euvel snel opgelost. Is er iets anders aan de hand, stap je paard dan via de kortste weg terug naar huis. Lukt dat niet, laat hem dan ophalen met een trailer of vrachtauto.

Zit er een hoefijzer los, kijk dan wat de beste optie is. Laten zitten of erafhalen!

Probeert je paard stil te staan en voor- en achterbenen te strekken en zijn rug te spannen, dan moet hij waarschijnlijk plassen. Vooral bij lange tochten kan dit voorkomen. 

Rustplaats:

Ga tijdig, ca. 1 kilometer voor de rustplaats in stap, zodat het paard tot rust kan komen met ademhaling en hartslag. Een goed getraind paard heeft na 10 minuten stap weer een normale ademhaling (9-12 per minuut) en hartslag (25-40 per minuut). Ook de temperatuur moet weer normaal zijn (37,5-38,3)

  • Zorg ervoor dat het paard met de achterhand naar de wind staat
  • Pas op voor (prikkel)draad, paaltjes e.d.
  • Laat het paard niet van bomen of struiken eten, je veroorzaakt schade en het kunnen giftige planten of struiken zijn.
  • Steek de leidsels op onder de rugriem
  • Zorg dat de jij of de groom bij de aanspanning blijft, niet vastzetten als hij aangespannen is.
  • Bij een langere rust span je het paard uit en met een halster vastgezet aan een stevige paal.
  • Geef het paard kleine beetjes water, teveel of te koud water kan koliek veroorzaken.
  • Spons de huid onder het borstriem of gareel af met een natte spons

Als het paard niet wordt uitgespannen mag NOOIT het hoofdstel af worden gedaan.

Als je wegrijdt op de rustplaats, en je bent met een groep, zorg dan dat iedereen helemaal klaar is voordat je wegrijdt. Je paard is en blijft een kuddedier. Ben je alleen, maar staan er paarden van andere ruiters, let dan op dat die rustig blijven. Rijd je als enige weg, waarschuw de anderen dan, zodat zij hun paarden in de gaten kunnen houden. 

Ook aan het einde van de rit stap je tenminste de laatste 10 minuten zodat je paard op adem en grotendeels droog is als je thuiskomt.

Span het paard uit en neem het tuig af. Controleer vervolgens je paard op wondjes of drukkingen.

  • Bij de schoft
  • Bij de binnensingel
  • Aan de dij, waar de streng heeft gelegen
  • Waar de broek heeft gelegen
  • Waar het gareel of borstriem heeft gelegen
  • In de manenkam – bij een gareel
  • Aan de binnenzijde van de kogels

Als je paard nog niet op adem is, stap hem dan nog aan de hand uit. Spons het paard af of was hem, afhankelijk van het weer, en verzorg eventuele drukplekken of wondjes. Als het paard verzorgd is wordt het tuig afgesponsd en te drogen gehangen, vervolgens wordt het rijtuig schoongemaakt.