Harnachement voor het aangespannen paard

Het hoofdstel:

Een hoofdstel wat gebruikt wordt voor het mennen is meestal voorzien van oogkleppen. Deze oogkleppen worden op hun plaats gehouden door de windriem, die op zijn beurt bevestigd zit aan de kap van het kopstuk. Dit kopstuk mag niet tegen de oren drukken.

Aan de andere kant zijn de oogkleppen bevestigd aan de bakstukken, waar ook het bit aan bevestigd wordt.

De keelriem zorgt ervoor dat het paard zijn hoofdstel (niet zo makkelijk) zelf af kan schuiven. De neusriem, die twee vingers breed onder het jukbeen ligt, kan via een tussenriempje bevestigd worden aan de keelriem, als extra veiligheid.

De oogkleppen mogen niet tegen de ogen of oogkassen drukken. Ze voorkomen dat het paard schrikt van achteropkomend verkeer of de wielen van het rijtuig.

Dan heb je nog de frontriem, of, als hij versierd is met beleg, frondeel genoemd.

 

Er is een ruime keuze aan bitten en stangen. Welk bit voor jouw paard het meest geschikt is hangt af van jou en je paard. De africhting van je paard, hoe gevoelig is je paard in de mond, hoe rustig en zacht is jouw hand, hoe breed is zijn mond en wat is prettig voor beiden.

Het bit ligt op de lagen (het tandeloze deel tussen snijtanden en kiezen) en tong van je paard. Het mag niet tegen de tanden komen, of te hoog hangen, waardoor de mondhoeken beschadigd kunnen worden. Ook een te laag hangend bit kan problemen geven op de lagen.

Deze lagen – slijmvlies over beenvlies  – zijn zeer gevoelig. Als jij geen vriendelijke, rustige hand hebt, zal je paard proberen weg te komen voor de pijn die dit veroorzaakt.

Een stang oefent druk uit op zowel tong als lagen, en door de hefboomwerking indirect op de onderkaak, kingroeve en nek. Het afstellen van de kinketting moet zodanig zijn dat de schaar van de stang met aangenomen leidsels een hoek van max. 45 graden maken met de mondspleet maakt.

Voor de juiste breedte van het bit meet je de mond op de plaats waar het bit komt. Let ook op dat het bit niet te dik is, waardoor het paard zijn mond niet meer kan sluiten.

En dan heb je natuurlijk tegenwoordig een rijke keuze uit diverse materialen waar het bit van gemaakt kan zijn: rvs, koper, kunststof…

Een trens heeft geen hefboomwerking en de inwerking op de mond is daarom licht te noemen. Zeker voor jonge paarden een goede keuze.

De liverpoolstang wordt bij het mennen het vaakst gebruikt. Door de keuze van leidselgaten kun je de hefboomwerking sterker of juist zwakker maken.

Bij een stang hoort een kinketting. Een tuigstangkinketting heeft grove schakels.

De scharen van de stang maken bij voorkeur een hoek van 45 graden ten opzichte van de mondspleet. Bij een kleiner hoek wordt de inwerking te direct. Daarnaast speelt de verhouding van het bovenste schaargedeelte tot het onderste een rol. De beste verhouding is 1:1,5 maximaal 1:1.2 Hoe groter de verhouding hoe sterker de hefboomwerking en hoe gevoeliger de hand van de rijder moet zijn.

Maar nogmaals: de hand van de rijder bepaalt de mate van inwerking van het bit!

Leidsels:

Goede leidsels worden gemaakt van het beste leer (rugleer van een rund). De breedte is ca. 25 mm en ze moeten goed in de hand liggen.

De leidsels bestaan uit een rechter- en linkerleidsel.

De totale lengte is 4.30 meter. De leidsels worden aan het bit bevestigd en zijn voorzien van een zgn. pinkriempje, een klein extra lusje wat moet voorkomen dat het uiteinde de leidsels op de grond valt.

Leidsels moeten niet ingevet worden, alleen de bitstoten. Als het leidsel glad wordt, kun je de delen die in je hand liggen met lauw water wassen, en als ze droog zijn met harspoeder inwrijven. 

Correct aangespannen paarden met een borsttuig (links) en een gareeltuig (rechts. Je ziet meteen dat het borsttuig eenvoudig op maat gemaakt kan worden voor meerdere paarden. Een gareeltuig past, of niet. Een gareeltuig geeft echter een betere drukverdeling.

De broek

De broek zorgt er o.a. voor dat het rijtuig niet tegen het paard botst bij tempovermindering, en bestaat uit:

  • De rugriem en staartriem ofwel culeron, die de rugriem op zijn plaats houdt
  • De kruisriem en lendenriem – deze zijn verstelbaar zodat de broek op juiste hoogte kan worden gemaakt. De lendenriem zit aan de ringen van de broek.
  • De broek – deze loopt achter het paard langs en heeft ringen aan het uiteinde
  • De broekriem – deze wordt ook aan de ringen van de broek bevestigd

Borsttuig

Het borsttuig bestaat uit:

  1. De halsriem – voldoende breed zodat hij niet in de manen snijdt. Hij moet verstelbaar zijn zodat de borstriem op de juiste hoogte gehangen kan worden
  2. De borstriem – gemaakt van dubbel geslagen leer met de opening naar beneden. De breedte is afhankelijk van het doel, hoe zwaarder de last hoe breder de borstriem.
  3. De strengen – zijn direct aan de borstriem gestikt of kunnen met een gesp aan het borsttuig bevestigd worden
  4. De strengstroppen – komen tussen de strengen en het zweng
  5. De leidselring – is beweegbaar en zit op de halsriem

Schoft

Het schoftje bestaat uit:

 

Gareeltuig

  1. Gareelkussen – moet aan de vorm van het paard zijn aangepast. Aan de onderzijde moet voldoende ruimte zijn, zodat de ademhaling niet wordt belemmerd. Er moet een vlakke hand tussen gareel en paardenhals kunnen worden geplaatst.
  2. Gareelbeugel – bestaat uit 2 helften en wordt in de groeve van het gareel gelegd. Aan de onderzijde verbonden door de trompet, aan de bovenzijde door het gareelriempje
  3. Leidselring – voldoende groot zodat de leidsel erdoorheen kan glijden.
  4. Bevestiging korte trekkers – hieraan worden de trekkers met strengkappen bevestigd
  5. Trompethaak – verbindt de gareelbeugels aan de onderzijde. Hier wordt ook de springriem aan bevestigd.
  6. Gareelriempje – verbindt de gareelbeugels aan de bovenzijde. Onderhoud en controleer dit riempje goed, als het breekt is de ellende niet te overzien
  7. Schoftje
  8. Leidselsleutel
  9. Kamer
  10. Draagriem met brancardbeugel – zit van aan het schoftje
  11. Schoftkussen
  12. Opzethaak
  13. Ring voor rugriem
  14. Buikriem of binnensingel
  15. Brancardbeugel (bij 4-wielig rijtuig met los beweegbare bomen)

       

      Borsttuig

      1. Halsriem, voldoende breed zodat hij niet snijdt in de manenkam en vergespbare halsriem zodat de borstriem correct afgesteld kan worden
      2. De borstriem – gemaakt van dubbel geslagen leer met de opening naar beneden. De breedte is afhankelijk van het doel, hoe zwaarder de last hoe breder de borstriem.
      3. De strengen – zijn direct aan de borstriem gestikt of kunnen met een gesp aan het borsttuig bevestigd worden
      4. De strengstroppen – komen tussen de strengen en het zweng
      5. De leidselring – is beweegbaar en zit op de halsriem
      6. Opzethaak, om de opzetteugel vast te zetten
      7. Kamer – gevormd door de schoftkussens
      8. Leidselsleutels – voldoende groot
      9. Draagriem met lichtoog
      10. Binnensingel
      11. Buitensingel
      12. Lichtoog: voldoende ruim en bevestigd aan de kap van de buitensingel. Wordt gebruikt bij 2- of 4-wielig rijtuig met lamoen
      13. Rugriem en culeron: bevestigd aan de ring achter de opzethaak aan het schoftje
      14. Lendenriem
      15. Broek
      16. Broekriem

       

       

      Het onderhoud

      Als je thuiskomt van een rit, verwijder je met een natte spons vuil en zweet. Zweet maakt het leer hard omdat er zout in zit.

      Eens in de 14 dagen spons je je tuig af met water en zadelzeep. Maak alle onderdelen los en droog het in de schaduw. Zon of kachel kan het leer laten uitdrogen en barsten. Als het droog is, vet je het tuig in met lederolie of -vet. Tuig met lakleer mag je niet met ledervet behandelen, maar met een wollen doek oppoetsen en inwrijven met lijnolie.

      Beslag aan het tuig kan met normale poetsmiddelen gepoetst worden. Plate alleen met zilverpoets poetsen. Verchroomde delen kun je gewoon met een droge doek schoonmaken.

      Controleer al je tuig regelmatig, de stiksels, stoten, eventuele zwakke doorgesleten plekken, de gespen. Maar zeker de leidsels, strengen en broekriem. Daarmee is je paard immers aan jou en je rijtuig verbonden.

      Je tuig kun je het beste op een bok ophangen, zodat het netjes klaarstaat voor een volgend gebruik.

       

      Rijtuigen

      Tweewielige rijtuigen:

      Zijn het beste om jonge paarden te beleren. Bij het plotseling omdraaien of achterwaarts gaan van het paard kan de wagen nooit gaan scharen. Omdat deze wagen niet onderdoor kan draaien, is de draaicirkel natuurlijk wel groter. Bij een tweewielig rijtuig gebruik je lichtogen en verschuifbare draagriemen.

      Vierwielige rijtuigen:

      De voornaamste zijn de recreatiewagen – makkelijk te onderhouden, met luchtbanden, ideaal voor tochten, met ruimte op de bok voor 2 personen en passagiers achterin.

      De marathonwagen is specifiek voor de samengestelde wedstrijdsport. Alleen de menner kan voorop zitten, en de groom staat achterop, waar hij zich vast kan houden aan de beugels

      De showwagen is een licht vierwielig rijtuig met gespaakte wielen. Deze wordt voornamelijk gebruikt op wedstrijden.

      Tegenwoordig zie je steeds vaker onafhankelijk beweegbare lamoenbomen. Dat is makkelijker bij het in- en uitspannen, maar ook als je over oneffen terrein rijdt, zal dit minder hinder geven voor het paard.

      En dan is er natuurlijk nog een uitgebreid assortiment authentieke wagens, in allerlei soorten en vormen.

      Onderhoud van je rijtuig

      1. Controleer regelmatig alle bouten en moeren of ze niet losgelopen of afgebroken zijn. Vervang bouten met slijtage meteen.
      2. Smeer de draaikrans elke maand en vervang het oude vervuilde vet door nieuw vet. Plaats een vetspuit op de nippels en pomp vet in de molen tot het nieuwe vet zichtbaar wordt. Draai vervolgens de molen en herhaal de handeling tot de molen 360 graden gedraaid is
      3. Controleer na elke rit of er staartharen tussen de astappen en naaf bevinden, deze beschadigen de lagerafdichting
      4. Controleer speling op het wiellager door het wiel omhoog te stellen en heen en weer te bewegen. Is er speling, verwijder dan de afdekkap en splitpen en draai de kroonmoer vast, en vervolgens een kwartdraai terug. Er moet geen speling op de lager zijn, maar ook geen overbodige weerstand op het wiel.
      5. Controleer regelmatig de bout waarmee de spoorstok aan het lamoen bevestigd is en vervang deze jaarlijks
      6. Na iedere terreinrit je rijtuig en zeker de schijfremmen schoon spuiten om aankoeken van vuil te voorkomen. Controleer de dikte van de remvoering, bij minimaal 5 mm moet deze vervangen worden.

      Het advies is je rijtuig elk jaar te laten inspecteren door de rijtuigbouwer en eventueel onderhoud te laten uitvoeren, in verband met je veiligheid en levensduur van het rijtuig.

      Voor elke rit moet je het rijtuig controleren, zodat je niemand in gevaar brengt.

      Alle bewegende delen moeten goed geborgd zijn met een splitpen achter de moeren of buiten van de wielmoeren, de schamelbout en de lamoenhaken.

      Controleer ook of het onderstel goed bevestigd is aan de bak, of er niet teveel speling zit op de wielen, of de wielbanden vast liggen en de spaken en velgen op hun plaats zitten.

      Controleer tenslotte ook het houtwerk, de bodem van rijtuig en de lamoenboom.